Het begon allemaal zo beschaaf’lijk nog.
Alsof ik m’n voeten met enkel plezier nog plantte
in de klei van de oevers langs jouw stromende ziel.
Voorzichtig drukte je je vochtige aarde door m’n tenen
en maakte je een voetprint toen je met mij samenviel.
Ik bracht m’n tong er zachtjes heen, drukte voorzichtig…
Zodra ik zoet proefde, kwam er zilt;
zodra ik zuur proefde, ervaarde ik bitter.
Nu hier huiver ik. Waarheen bracht ons deze tijd?
Van bruingetinte huid-op-huid, die zware druppels draagt.
Ze glijden terwijl ze de benen van ons glas beminnen
en ik verdwaal in het verhaal van een ons en in ons eigen wij.
En in die droom, in dat verhaal…
Zoals een verdriet me deze dagen vluchtig raakt.
Zo schiet jij in je kleurige kledij aan mij voorbij:
een minnend schouwspel, glanzend en gewaagd.
Ik ga langs die benen langzaam over heuvelend, schoons verschiet.
Vang een speelse lach vol smaken, waarop ik niet wachten wil.
Dus ik adem diep in, diep uit als m’n handen je raken.
In een Apolloniaans verlangen druk ik me tegen je aan;
vang de druppels langs je hals.
Alsof elk beetje vocht dat van Proserpina is. Of misschien wel dat van Dafne…
Maar neen, deze elixir voelt zilt als ik zoet probeer te proeven…
Terug dan, naar de vrome dichter die ik was.
Met een dorstend hart, verward door jouw parfum,
keek ik plotseling in een zuivere spiegel,
die enkel dat deed wat mensen willen:
de dagen een beetje mooier maken, zoals een volgzaam minnaar fascineert.
Neen. Zo is het maar net!
De klei droogt op en de spiegel barst als rivieren ontspringen
in de loop der tijd, aan mijn zee aan jouw liefde.
Precies zo:
Ik verlang enkel naar de inhoud en de vochten van jouw glas.